Zestig meter van ons huis ligt de Ardèche. De snelstromende rivier heeft over de totale lengte van 125 km een verval van 1400 meter. De laatste 30 km stroomt de Ardèche spectaculair door een kloofdal met tot wel 300 meter hoge kliffen. ’s Zomers kabbelt de rivier rustig van zijn oorsprong naar de monding in de Rhône 125 km verderop. Het is een ideaal stroompje voor ongetrainde kanovaarders. In de lente en de herfst verandert de rivier in een kolkende stroom met hevige overstromingen en zogenaamde “Ardèche-golven”. Na zware regenval in de bergen kan het water binnen enkele uren vele meters stijgen. Tijdens uitzonderlijke overstromingen, zoals in 1827, 1890 en 1924, kan het debiet 7.800 m3/s bereiken (gemiddeld debiet Rijn: 2.200 m3/s) en stijgt het niveau naar het recordniveau van 21,4 meter in de kloven, een Europees record. Kijk voor actuele waterstanden op vigicrues.
Het departement Ardèche komt nagenoeg overeen met de voormalige provincie Vivarais. Toen na de Franse Revolutie de oude provincies werden heringedeeld kregen alle Franse departementen in 1789 hun huidige namen. Bij de naamsverandering van de nieuwe departementen werd bewust afgeweken van de oude provincienamen van het ancien régime: de meeste departementen zijn neutraal genoemd naar waterlopen of gebergten. In 1922 kregen de departementen om administratieve redenen een alfabetisch nummer. De Ardèche kreeg nummer 7.
In de Ardèche struikel je over de charmante dorpjes, veelal hooggelegen op een bergtop, soms weer verborgen in een vallei. De ‘maisons en pierre’ (natuurstenen huizen) staan als bovengrondse grotten op een natuurlijke manier in het adembenemende landschap. Al eeuwen lang trotseren ze de brandende zon, stormen en najaarregens. Je kan de geschiedenis aflezen uit de vele littekens in de gebouwen. In veel dorpjes waan je je op een Middeleeuwse filmset.
Wat ons zo opvalt is dat we geen lelijkheid zien. Letterlijk zien we geen zwerfvuil of illegale vuilnisstortplaatsen. Deze streek is niet verpest door de industrialisatie en urbanisatie, en de landbouw heeft zijn kleinschalig behouden. Als het donker is kan hier de Melkweg bewonderen.
Het departement Ardèche is iets groter dan de provincie Gelderland maar heeft zeven keer minder inwoners dan Gelderland. Typisch aan de Ardèche is het ontbreken van, spoorlijnen, snelwegen en grote steden. De grootste plaats Annonay telt slechts 16.000 inwoners. Ongeveer 70 procent van de inwoners woont in gemeenten met minder dan 3.500 inwoners (in tegenstelling tot Nederland zijn in Frankrijk de gemeentes nog kleinschalig). In het dunbevolkte gebied liggen de winkels, ziekenhuizen en andere voorzieningen niet op loop- of fietsafstand en het openbaar vervoer helpt je hier ook niet; een auto is echt nodig.
De schoonheid van nostalgie lijkt op die van Corsica: Alfreds favoriete vakantiebestemming. Opvallend is dat de Corsicanen de Ardèche soms 'klein Corsica' noemen. Waarom? Een schitterend 'eiland' omringd door Frankrijk? Vanwege de overeenkomsten in het landschap? De gelijke geografische vormen van het departementen? Het milde klimaat? Of misschien vanwege de gelijkenis van het karakter van de inwoners?
Ik denk dat de inwoners van de Ardèche wel een eigen volksaard hebben, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Twentenaren in Nederland, maar een typisch dialect is sterk verwaterd doordat veel jongeren noodgedwongen wegtrekken en veel pensionado’s van buiten komen. Wat hen bindt is het rustige plattelandsleven tussen de Rhône en het Centraal Massief. Uiteraard zijn de Ardéchois trots op hun streek, maar dat zullen alle Fransen wel zijn.
Wat opvalt is dat je altijd over alle hoofden heen kijkt. De oude vrouwtjes die door de straatjes slenteren lijken wel kinderen. Wat huidskleur betreft waan je je terug in de vorige eeuw. Zelfs in de grootste plaatsen is het nog nieuwswaardig als je iemand uit Azië of Afrika ziet rondlopen. De bevolkingsgroep van 15-29 jaar is ondervertegenwoordigd. De jongeren verlaten noodgedwongen hun streek voor werk. De gepensioneerden vullen dit gat op, aangevuld met stedeling die het stadse leven ontvluchten. Door deze volksbewegingen en de massa’s toeristen zijn de Ardéchois modern ingesteld. Ik krijg niet de indruk van ze hier moeilijk doen over homoseksualiteit. De inwoners lijken mij niet bekrompen. Wel zien ze er een wat conservatief uit, een beetje wat je verwacht bij een plattelandsbevolking. Tikje rolbevestigend: de mannen dragen veelal een snor, de vrouwen zijn goed verzorgd. Hoewel de regio is vergrijsd, lijken de mensen gezond. Je ziet je geen rollators of laat staan een scootmobiel. De moderne welvaartsziekte van zwaarlijvigheid is hier onbekend. Dikke mensen vullen nog niet de straten.
Het departement ligt ingesloten tussen de Rhône in het oosten en de rand van het Centraal Massief in het westen, en het heeft een van de meest gevarieerde landschappen van Zuid-Frankrijk. Landschappelijk bestaat de Ardèche grofweg uit twee delen. In de 'groene Ardèche' in het noordwesten liggen de bergen van het Centraal-Massief, met bergtoppen tot 1800 meter hoog, uitgestrekte bossen en uitgedoofde en slapende vulkanen. Er kan vanaf december meters sneeuw vallen en de temperatuur kan dalen tot -20 graden. De 'Ardèche méridionale' in het zuidoosten is een dorre streek met een (sub)mediterraan klimaat. In de lager gelegen plateaus van zacht kalksteen (Causses) hebben rivieren in loop van de tijd diepe kloven of 'gorges' uitgesleten. Hier vind je prachtige (druipsteen)grotten. Op de plateaus zakt water snel en diep weg waardoor op het steenachtige en droge oppervlak een karakteristieke struikvegetatie groeit. Het desolate gebied is voor de mens nauwelijks bruikbaar. Slechts enkele schapen kunnen hier leven. In de lagere delen en op de hellingen hebben rivieren slib afgezet en deze vruchtbare bodems worden gebruikt voor wijn- en olijfgaarden.
De Ardèche heeft een lange en rijke geschiedenis. Het is één van de oudste bewoonde gebieden van Europa. Men leefde zelfvoorzienend van het verzamelen van kastanjes (‘broodboom’), de teelt van druiven en olijven, het pluimvee, geiten en schapen. In de 11e eeuw kwam de regio tot bloei toen monniken tal van kloosters stichtten. Hierbij werden ze geholpen door de leenheren die hen grond en kuddes beschikbaar stelden in ruil voor producten, arbeid en geld. Bijna alle dorpen beginnend met "Saint" waren monniken-dorpen. Ook de meeste gehuchten dankten hun oorsprong aan de monniken, die als priorijtjes met slechts enkele monniken een gehucht opzetten. De monniken en boeren bouwden huizen en kapten de bomen om de grond vrij te maken voor kleinschalige landbouw. Ze legden moestuinen en kastanje-boomgaarden aan. Met de aanleg van terrassen op de hellingen werd erosie voorkomen.
Door gewasveredeling kweekte men uit de wilde kastanje de eetbare (tamme) kastanje. Van de tweehonderd soorten tamme kastanjes komen er 65 uit de Ardèche. Door zorgvuldige selectie en enten geeft de tamme kastanje tegenwoordig een rijke oogst. Een enkele boom levert 60 tot 70 kilo kastanjes. Het kastanjevlees werd gemalen in watermolens om er meel van te maken.
Vanaf de 16e eeuw werd de ‘broodboom’ (kastanje) meer en meer verdrongen door een ‘geldboom’: moerbeibomen, het voedselgewas van de zijderups. De moerbeiboom ‘l'arbre d'or’ (de gouden boom) bracht baargeld. De verkoop van bladeren, cocons en zijde leverde kapitaal op waarmee kon worden geïnvesteerd. Er ontstond een markteconomie.
Het kweken van de zijderups gebeurde in speciaal voor dat gebruik aangepaste ruimten: de ‘magnaneries’. Hier werden de ‘geritste’ bladeren van de moerbeibomen gelegd waar de zijdevlinders hun eitjes legden. Het waren vooral de vrouwen die zich met de kweek bezig hielden, vanaf het ‘uitbroeden’ van de eitjes, die ze in een zakje onder hun kleren droegen, tot aan de laatste handeling, het oogsten van de cocons die de rupsen hadden gemaakt om te poppen. Bij de oogst kwamen familie en vrienden allemaal helpen. Ze brachten de cocons vervolgens naar de spinnerijen. Daar deden de spinsters het omgekeerde wat de rupsen gedaan hadden: ze wikkelden de cocons af en maakten het zijdedraad klaar voor de fabricage van kousen of voor de zijdeverwerkende industrie in Lyon.
Na 1820 nam de zijdeproductie sterk toe. Vanwege de lucratieve opbrengsten gingen steeds meer boeren moerbeibomen planten o.a. op speciaal daarvoor aangelegde terrassen. Ze kochten hiervoor grond en staken zich veelal in grote schulden. In 1827 waren er in de Ardèche 211 kleine ruwe-zijdefabrieken die cocons produceerden. In 1860 waren er 56 spinnerijen. Vrijwel de helft van de zijdeverwerkende fabrieken in Frankrijk stond in de Ardèche.
Naast de florerende zijde-industrie ontwikkelde zich in de 19e eeuw de papierindustrie en de mijnbouw. Hiervoor werden spoorlijnen, wegen en bruggen aangelegd. In de eerste helft van de negentiende eeuw vervijfvoudigd het aantal hectaren met wijnstokken. Het aantal inwoners groeide en bereikte in het midden van de 19e eeuw een hoogtepunt.
In de tweede helft van de 19e eeuw begon een periode van verval toen de landbouw mechaniseerde en de bewoners naar de grote steden trokken. Omdat er in de Ardèche geen grote steden waren daalde het aantal inwoners. Aan het eind van de 19e eeuw kromp de lokale zijde-industrie door concurrente van goedkope zijde uit het buitenland enerzijds en kunstzijde anderzijds. Na de Tweede Wereldoorlog viel het doek van de mijnbouw en de zware industrie. In 1965 sloot de laatste Franse zijdespinnerij zijn poorten. In de Ardèche werden alle spoorlijnen tussen 1969 en 1982 opgeheven.
Drie biologische rampen versnelden de aftakeling. De zijderups werd in 1850 getroffen door de peperspikkelziekte en de druiventeelt werd in 1880 getroffen door de druifluis die de helft van de wijngaarden aantastte. Wijnstokken geïmporteerd uit de Verenigde Staten bleken resistent tegen de druifluis. In 1891 was het grootste deel van de zieke wijngaarden herbeplant met Amerikaanse onderstammen, waarop de inheemse soorten geënt waren. Maar de wijn was van lage kwaliteit. De derde ramp was de inktziekte welke vanaf 1875 de kastanjebomen langzaam maar zeker doodde. In 1960 was twee derde van de kastanjebomen verdwenen. Veel boeren stapten over naar het houden van geiten en runderen. De kaalgevreten hellingen had erosie tot gevolg. Na de jaren 1950 was de extensieve veeteelt niet meer rendabel waarna de veeteelt goeddeels verdween uit de Ardèche. De eeuwenoude terrassen werden niet meer onderhouden, raakten overwoekerd en de muurtjes stortten in.
Tussen 1860 en 1960 verloor de Ardèche meer dan een derde van haar inwoners. Van bijna de 390.000 inwoners in 1861 naar slechts 245.000 mensen in 1962. Verlaten terrassen op steile hellingen zijn vandaag de dag nog de stille getuigen van le grand départ.
In de Ardèche kenterde de leegloop van de dorpen vanaf de jaren 1970 toen de toeristen de schoonheid van het gebied ontdekten. Juist het missen van de modernisering geeft de de Ardèche nu juist haar charme. Veel (Franse) pensionado's kochten er een tweede huis. Elk jaar verwelkomt de Ardèche meer dan een miljoen toeristen. De boeren vonden een nieuwe bron van inkomsten in de fruitteelt (o.a. perziken en kersen) en de druiventeelt profiteerde van een opleving van de Rhônevallei. Tegenwoordig wonen er 320.000 mensen in de Ardèche. Er is wat nieuwe industrie voor elektrotechniek, voedsel en farmacie, maar de drukke bedrijvigheid is verdwenen. De vele toeristen zijn slechts passanten en veel huizen staan als tweede huis een groot deel van het jaar leeg. Nog steeds staat voor velen de zijderups voor een weemoedig gevoel van een gouden tijd, nog altijd spreekt men met een glimlach over de 'chenilles' (rupsen).
De melancholie van het vervlogen dorpsleven is door de chansonnier Jean Ferrat bezongen in zijn lied La Montagne (het gebergte). Hij schreef het lied in 1964 en liet zich hierbij inspireren door het landschap van de Ardèche, waar hij sinds datzelfde jaar woonde. In het lied beschrijft Jean Ferrat het vertrek van jonge mensen naar de grote steden, ver van hun geboortegrond. 'Het leven van de oude mensen in de dorpen vinden ze saai.' Op dezelfde melodie had Wim Sonneveld met een Nederlandse tekst zijn bekende hit 'Het Dorp'.