⚠ Ons nieuwe webadres is ikvertrek.fr

Wat we zowel meemaken in onze Tweede Jeugd

On parle français

Eerlijk gezegd is Frans leren niet supermoeilijk omdat we in het Nederlands veel Franse leenwoorden gebruiken. Het Nederlands herbergt veel meer Franse leenwoorden dan bijvoorbeeld Engelse. En trouwens, het Engelse vocabulaire bestaat voor de helft uit van origine Franse woorden. Heel veel Franse woorden zijn makkelijk te (her)kennen van het Nederlands of Engels.

Het is grappig dat sommige leenwoorden heen en weer gaan: er zijn woorden die de Fransen uit het Nederlands hebben overgenomen, en weer bij ons terugkomen in een iets andere betekenis. Zo komt mannequin van het oud-Vlaamse mannekijn ofwel manneke, wat lang geleden een paspop voor kleermakers was. In het Frans heeft het die betekenis nog steeds: mannequin wordt zowel voor levende als niet-levende modellen (zoals etalagepoppen) gebruikt. Een ander voorbeeld is boulevard dat van het Nederlandse woord bolwerk komt. En het woord étappe kennen we van de Tour de France maar het woord komt van het Nederlandse stapel(plaats), een plek waar kooplieden hun waar bijeenbrengen.

Dat het Nederlands vol zit met Franse leenwoorden hebben we te danken aan de Nederlandse adel die van de veertiende tot de negentiende eeuw naast het Nederlands ook Frans sprak. De hogere standen waren tweetalig, en wanneer zij Nederlands spraken, doorspekten ze dit met Franse woorden.

Leenwoorden, van mamá tot plee

Alle familietermen veranderden onder invloed van het Frans. Weinig Nederlanders zullen beseffen dat de zo alledaagse en vertrouwde woorden papa en mama Franse leenwoorden zijn. Ook de Franse leenwoorden tante en kozijn (in het Frans cousin) verdrongen de oudere Nederlandse aanspreekvormen moei en neef. Dat kozijn is trouwens niet tot het Standaardnederlands doorgedrongen; het wordt nu alleen nog maar in het Zuid-Nederlands gebruikt.

Een erfenis van de tweetalige elite is een groot aantal leenvertalingen van Franse familiebenamingen: grootvader en grootmoeder (in het Frans grand-père, grand-mère) verdrongen de Middelnederlandse aanduidingen oudervader en oudermoeder ('vader of moeder van de ouder'). De vertalingen kleindochter en kleinzoon, gemaakt naar het Franse voorbeeld petite-fille en petit-fils, kwamen in de plaats van oudere Nederlandse omschrijvingen als dochterszoon, zoonszoon, dochtersdochter, zoonsdochter en kindskind. Aangetrouwde familieleden kregen benamingen met schoon-, als vertaling van het Franse beau- of belle-: schoonbroer, schoonzus (in het Frans beau-frère, belle-soeur), schoondochter, schoonzoon (belle-fille, beau-fils), en schoonmoeder, schoonvader (belle-mère, beau-père). De betekenisovergang ontstond in Franse hofkringen: aanvankelijk gebruikte men beau ('schoon, mooi') om iemand mee aan te spreken, bijvoorbeeld in beau sire, bel ami ('schone heer', 'schone vriend'). Vervolgens werd dit overgedragen op aangetrouwde familieleden. Nederlandse hofkringen namen dit gebruik over. Schoondochter kwam in de plaats van het oudere snaar, maar zwager hield stand naast schoonbroer.

De Nederlanders die niet vertrouwd waren met het Frans, namen de prestigieuze leenwoorden over uit het taalgebruik van de hogere kringen, want dat klonk chic. Maar in de burgerkringen was het met de kennis van het Frans echter niet al te best gesteld. Mensen die zelf niet zo goed Frans kenden, vernederlandsten de leenwoorden, waardoor deze soms onherkenbaar veranderden. In de volkstaal en dialecten vinden we allerlei ontleningen in verbasterde vorm. Zo doorspekten auteurs die boeren of het 'gewone' volk aan het woord lieten, hun taalgebruik vroeger met krek (van het Franse correct): "Ik zit te kyken krek als een bepiste Paap", schreef iemand in 1730, en in 1833 schreef Jacob van Lennep: "'Ik woon te Rijming,' antwoordde de boer: 'even oet het dorp en krek aan de rivier.'" Een ander woord waarmee de taal van bepaalde groepen werd getypeerd, was astrant ('brutaal'), van het Franse assurant ('zelfverzekerd'): in 1871 is bijvoorbeeld sprake van een 'werkmeid', die zooals al hare kennisjes zeiden, zeer ondeugend en 'astrant' was".

Verbasterde Franse leenwoorden die in de spreektaal of dialecten nog wel gebruikt worden, zijn bijvoorbeeld ajuus (van het Franse adieu) en merakels, van miracles ('wonderen') - als uitroep in de betekenis 'wat een wonder!' Tantefeer betekent 'bemoeial, druktemaker'; het komt van het Franse tant à faire ('zoveel te doen'). Ambetant ('vervelend'), komplementen, manjefiek, reneweren/rinneweren en saggerijn zijn verbasteringen van de Frans woorden embêtant, compliments, magnifique, ruïner en chagrin. De dialecten kennen Franse leenwoorden die in het Standaardnederlands niet voorkomen, zoals het Noord-Brabantse gedukkelek ('gebrekkig', van het Franse caduc), en het Overijsselse koeterdekoet voor coûte que coûte. En er zijn honderden voorbeelden meer.

Sommige van de verbasteringen zijn doorgedrongen tot de beschaafde standaardtaal: fatsoen (van het Franse façon, 'manier van doen'), kanjer (van cagnard, 'lui, onverschillig'), krant (van courant), kreng (van carogne, 'rottend kadaver'), rantsoen (van ration), peinzen (van penser) en po (van pot; de Fransen spreken de slot-t niet uit). De afwijkende spelling van deze woorden vormt een aanwijzing dat de ontlening door mondeling contact heeft plaatsgevonden.

Andere Franse leenwoorden - de meeste - zijn daarentegen nog steeds goed herkenbaar als Frans, ook al zijn ze eeuwen geleden overgenomen: zo kwamen accorderen, appelleren, amoureus, arresteren, arriveren, baron en gracieus al in het dertiendeeeuwse Nederlands voor. Het gaat om woorden die in de dagelijkse spreektaal nauwelijks werden gebruikt en die waarschijnlijk vooral zijn doorgegeven via literaire of ambtelijke geschreven bronnen.

Franse woorden waren populair als verzachtende uitdrukking, oftewel eufemisme, omdat de Franse woorden minder grof en plat klonken. En nog steeds gebruiken we voor 'nare' zaken wel Franse leenwoorden, bijvoorbeeld transpireren in plaats van zweten, attaque in plaats van beroerte en urineren in plaats van pissen. Vroeger was derrière in plaats van achterste heel gebruikelijk.

Voor 'wc' bestond het nietsverhullende woord kakhuis, en ook wel (geheim) gemak, eigenlijk: 'plaats waar men zich rustig kan terugtrekken'. Al in de vijftiende eeuw gebruikte men daarnaast het keurige leenwoord secreet, een verkorting van het Franse chambre secrète, letterlijk 'geheime kamer'. In de negentiende eeuw deden de Franse leenwoorden toilet, plee, urinoir, pissoir, retirade en latrine hun intrede. Tegenwoordig is plee niet langer een eufemisme, maar zo is het wel begonnen; in de negentiende eeuw gold het als deftig woord. Het gaat terug op plaît-il? ('wat belieft u, wat is er van uw dienst?')

Toen het watercloset (wc) met stromend water uit Engeland werd ingevoerd (closet komt overigens van het Franse closette: een afgesloten kamertje waar je je behoeften kunt doen), bleef men plee gebruiken, maar dan alleen voor een toilet zonder stromend water. Inmiddels bestaan die in Nederland niet meer, en wordt plee gebruikt voor 'wc' in het algemeen, maar het woord geldt in veel kringen als 'plat' - misschien speelt nog steeds mee dat wc's zonder stromend water vroeger tweederangs wc's waren.

Nederlands woorden die de Fransen hebben overgenomen

Dat het Nederlands wemelt van de Franse leenwoorden is wel algemeen bekend. Maar omgekeerd heeft het Frans ook van ons geleend: fauteuil en brandevin komen van vouwstoel en brandewijn. En zo zijn er veel meer voorbeelden. Toen de Franken Nederland veroverden namen zij honderden Nederlandse leenwoorden over. Het Frans werd toen met twee op dat moment onbekende klanken uitgebreid: de h in bijvoorbeeld harpe (van het Nederlandse harp) en hêtre (heester) en de w, die in het moderne Frans veranderd is in g(u), vergelijk gant van want ('handschoen').

Nadat het Frankische Rijk uiteengevallen was, bleven er contacten bestaan tussen het Nederlands en het Frans, die voornamelijk uitgingen van het tweetalige overgangsgebied in het huidige Vlaanderen, Wallonië en Noord-Frankrijk. De meeste Nederlandse leenwoorden - bijna tweederde van de in totaal ongeveer 1550 - vinden we dan ook in Noord-Franse dialecten. Een deel van deze dialectwoorden is inmiddels verouderd of aan het verouderen, ook omdat in Frankrijk, net als in Nederland, de dialecten steeds meer terrein verliezen. Maar een ander deel is Standaardfrans geworden, bijvoorbeeld mite (mijt) en tique (teek).

In de Franse dialecten zijn vooral huis-tuin-en-keukenwoorden geleend, zoals dicbeth (dekbed), drövatte (draagvat), emme (emmer, 'vloeistofmaat'), asbane (halsband) en hec (hek). Veel woorden komen voort uit de landbouw, zoals linsat (lijnzaad) en bucail (boekweit). Woorden als colza (koolzaad), bintje en framboise (braambes) zijn Standaardfrans geworden.

In de Middeleeuwen waren de Vlaamse steden in heel West-Europa vermaard vanwege de lakenindustrie. Dat vinden we terug in de plaatsnamen Poperinge en Kamerijk, die in het Frans terechtgekomen zijn als popeline en cambrai, aanduidingen voor fijn linnen. Eeuwenlang hadden Fransen en Nederlanders contact over zee of via de waterwegen. De Fransen leerden zo de Nederlandse namen kennen voor baars, haring, krab, schelvis, spierling, kabeljauw en stokvis – in het Frans: bar, hareng, crabe, églefin, spirlin, cabillaud en stockfisch. De Nederlandse scheepsbouwkunst was toonaangevend, dus de Fransen namen op dat terrein allerlei woorden over, zoals bakboord, boegspriet, boei, fok, mast, stuurboord en windas - in het Frans: bâbord, beaupré, bouée, foc, mât, tribord en vinas. Als zeevarende natie hebben de Nederlanders nog veel andere scheepvaarttermen nagelaten aan het Frans. Zoals: cahute (kajuit), amarrer (afmeren), matelot (matroos, van mattenoot), hisser (hijsen), hamac (hangmat).

In de zestiende en zeventiende eeuw voerden Spanjaarden, Fransen en Nederlanders veel strijd in Vlaanderen. Als gevolg hiervan leerden de Fransen allerlei Nederlandse krijgstermen kennen, zoals bivouac (bijwacht), blocus (blokhuis), boulevard (bolwerk), drosser (drossen) en quartier-maître (kwartier-meester).

Later, in de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw van de Republiek, hebben de Fransen Nederlandse woorden overgenomen als atlas, berm (als vesting-bouwterm; dat werd berme), actie (in de betekenis 'aandeel in grondkapitaal'; het werd action), beurs ('handelsbeurs': bourse), gas (gaz) en loterij (loterie).

We hebben aan de adel te danken dat we nog vele Franse woorden netter vinden klinken. Zo zeggen mensen in deftig gezelschap liever toilet dan wc. Wie bij de elite wil horen, moet zich aan de gewoontes van de elite aanpassen, zo denkt men. Dat is de reden dat de opkomende bourgeois in de negentiende eeuw erg zijn best deed om taal en gewoontes van de adel over te nemen. Nog in de eerste helft van de twintigste eeuw was het in Nederland, maar ook in andere landen zoals Engeland of Duitsland, chic om Frans te spreken. Wie in een gesprek Franse zinnen en uitdrukkingen foutloos kon gebruiken, liet daarmee zijn algemene ontwikkeling, goede opleiding en dus zijn elitaire positie zien. Als reactie ging de oude adel zich distantiëren van de nouveau riche. De blauwe adel ontwikkelde een soort geheimtaal met allerlei 'verboden' woorden en gezegden, die iemands bourgeois-achtergrond direct verraden. In deze geheimtaal kiest men soms voor de Nederlandse woorden zoals broek, eten, sla en plee in plaats van pantalon, dineren, salade en wc of toilet. Ook ijskast is de taal van 'oud geld', want wie ijskast zegt in plaats van koelkast laat zien dat zijn of haar familie al een ijskast had voordat de elektrische koelkast werd uitgevonden. Lange tijd bleef de Nederlandse adel hardnekkig vasthouden aan zijn eigen spreektaal, waarmee men elkaar al binnen twee woorden herkende als 'uit een nette familie' dan wel als 'niemand'. Hier staan de weurden die niet heuren in een overzichtelijk lijstje, met daarbij steeds rechts het upper class-alternatief.

Aangenaam (bij het voorstellen) - Geef een hand en zeg uw naam
Beleg - Iets voor op de boterham
Bestek - Messen en vorken
Brood - Boterhammen
Boeket - Bos
Bruiloft - Huwelijk
Burgerlijk (tenzij je het over burgerlijke stand hebt) - Niets
Chic- Netjes
Dineren - Eten
Eet smakelijk - Niets
Elkaar - Mekaar
Eng - Griezelig
Fruit - Vruchten
Gebakje - Taartje
Gehad - Gekregen
Gelijk - Dadelijk, meteen
Gezin - Familie
Heet - Warm
Huiskamer/woonkamer - Zitkamer
Lusten - Houden van
Japon - Jurk
Jeuk - Kriebel
Kapsel - Haar
Knul - Jongen. Knullig mag dan weer wel.
Koelkast - IJskast
Kostuum - Pak
Kwaad - Boos
Leuk - Aardig
Lollig/grappig - Geestig
Nerveus - Zenuwachtig
Oma/opa - Grootmoeder/grootvader
Pantalon - Broek
Panty - Kous
Pilsje - Biertje
Salade - Sla
Serveren - Opdienen
Sieraden - Bijoux
Slipje - Onderbroek
Smullen - Niets. En zeker niet smikkelen.
Snel - Vlug
Studeren (anders dan aan een universiteit) - Naar school gaan.
Stropdas - Das
Toilet, wc - Plee, hum
Transpireren - Zweten
Trek - Honger
Wagen - Auto
Wand - Muur
Wezen (als werkwoord) - Niets
Wintersport - Skiën
Woning - Huis
Zeer - Pijn

De herkomst van leenwoorden is altijd verrassend. Wist je trouwens dat het Franse woordje drôle uit het Nederlands komt? Alleen van een woord met een andere betekenis dan poep. Een drol of drolle was in oud-Nederlands namelijk een trol of kaboutermannetje. Een guitig personage dat mensen aan het lachen maakte. In het Frans betekent drôle nog altijd amusant, verrassend of ongewoon.

27 maart 2024